De Franse Revolutie staat symbool voor een theorie van de geschiedenis die gedurende een
periode van twee eeuwen door velen werd gedeeld. Niet alleen de linkerzijde kon zich erin herkennen, maar ook de liberals
en vandaag zelfs delen van de rechterzijde. Men kan gerust stellen dat dit beeld van de Franse Revolutie dominant was binnen
het wereldsysteem gedurende de 19e en 20ste eeuw. Het geloof in de vooruitgang en de essentiële rationaliteit van de mensheid
vormde de premisse die eraan ten grondslag lag. Men zag de geschiedenis als een lineair verbeteringsproces. De wereld was
voorbestemd om een ‘goede’ maatschappij te worden. De Franse Revolutie typeerde en symboliseerde deze grote sprong
voorwaarts.
Er bestonden verscheidene varianten van deze theorie. Sommigen, vooral in de VS, wensten
in dit verhaal de Franse Revolutie te vervangen door de Amerikaanse. Anderen, vooral in het VK, droegen de voorkeur om de
Engelse Revolutie als maatstaf te hanteren. Nog anderen verkozen om alle politieke revoluties uit dit verhaal te elimineren
en om deze theorie van de geschiedenis te laten samenvallen met het vertoog van de gestage commercialisering van ‘s
werelds economische processen. Zij benadrukten de voortschrijdende expansie van de electorale processen, evenals de vervulling
van de zogezegde historische missie van de Staat (met een grote S). Los van enkele verschillen in de details, waren al deze
varianten het erover eens dat er een element van onomkeerbaarheid en onafwendbaarheid in de geschiedenis aanwezig was.
Dit was een hoopvolle theorie van de geschiedenis aangezien zij een happy ending vertoonde.
Hoe verschrikkelijk ook het heden zich manifesteerde (bv. Nazi-Duitsland, racistisch kolonialisme), de believers (en de meesten
onder ons waren believers) vonden soelaas in de claim dat uiteindelijk « de geschiedenis aan onze kant stond ». Het was een
begeesterend vertoog voor de geprivilegieerden. Deze theorie bood hen immers uitzicht op een wereld waarin uiteindelijk ook
al de andere mensen van de privileges zouden kunnen genieten (zonder dat de huidige welgestelden er zouden verliezen), zodat
de onderdrukten zouden ophouden met te jammeren aan het adres van hun onderdrukkers.
Het enige probleem met deze theorie van de geschiedenis bestond erin dat zij ogenschijnlijk
niet de test van de empirische vergelijking met de realiteit kon doorstaan. En toen kwam de Russische Revolutie om de hoek
kijken. Het was een soort codicil van de Franse Revolutie. Haar boodschap bestond erin om aan te geven dat de theorie van
de geschiedenis zoals gesymboliseerd door de Franse Revolutie onvolledig was. Zij was slechts waar voor zover dat het proletariaat
(of de volkse massa) bezield werd door het leiderschap van een kleine toegewijde groep kaders die georganiseerd waren in een
partij of in een partij/staat. Deze codicil zouden we later als leninisme benoemen.
Leninisme was een theorie van de geschiedenis die slechts door de mondiale linkerzijde werd
aangehangen, en in de feiten eigenlijk enkel door een klein deel ervan. Toch zou het idioot zijn om te ontkennen dat het leninisme
een bijzondere aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op een significant deel van de wereldbevolking, vooral dan tijdens de
periode 1945-1970. De leninistische variant van de geschiedenis was aanzienlijk optimistischer dan het model van de Franse
Revolutie. Dit vindt zijn oorsprong in het feit dat het leninisme claimde dat er eenvoudig materieel bewijsmateriaal voorhanden
was indien men wou verifiëren of de geschiedenis volgens het plan aan het evolueren was. De leninisten stelden dat op alle
plaatsen waar een leninistische partij onbetwist aan de staatsmacht was, dat daar de staat aanwijsbaar bijdroeg aan de historische
vooruitgang, en dat dat proces onomkeerbaar was. Het grote probleem was echter dat leninistische partijen slechts aan de macht
waren op de economisch minder welgestelde plaatsen, waar de condities niet altijd even schitterend waren. Toch was het geloof
in het leninisme een krachtig tegengif voor de bezorgdheden veroorzaakt door het feit dat de onmiddellijke voorwaarden of
de gebeurtenissen zelf in die leninistisch geleide landen veelal ontstellend waren.
Ik moet er waarschijnlijk niet uitvoerig op ingaan hoezeer alle grote theorieën van de vooruitgang
tijdens de laatste twee decennia in vraag werden gesteld, vooral dan wat betreft de leninistische variant. Ik beweer niet
dat er vandaag geen believers meer overblijven. Dat zou immers onjuist zijn. Toch is het zonneklaar dat zij niet langer een
substantieel percentage van de wereldbevolking vormen. Dit impliceert een drastische geoculturele verschuiving die, zoals
ik al aangaf, een aanzienlijk probleem vormt voor de mondiale linkerzijde. Die laatste had immers te éénzijdig al haar vertrouwen
gesteld in de heilzame geschiedenistheorie van de Franse Revolutie.
Wat is de oorzaak van deze verschuiving? Er bestaan thans tal van verschillende verklaringen.
Vanuit het politieke centrum en de rechterzijde, komt de stelling dat de linkerzijde een verkeerde lezing had van die geschiedenistheorie.
Voor hen is die laatste trouwens nog min of meer correct, maar dan wel als we de goede maatschappij definiëren als een samenleving
waar er een ongebreidelde mobiliteit is van private productiefactoren en waarin vooral vrij verkeer van kapitaal verzekerd
wordt. Dit utopia noemt men ‘neoliberalisme’, het is thans vrij populair bij politici en zogenaamde publieke intellectuelen.
Nochtans betreft het een luchtspiegeling, een bewuste poging tot bedrog, wiens hoogtepunt van invloed reeds voorbij is, een
utopia dat reeds meer aandacht heeft gekregen dan het verdiende. Je kan er van op aan dat dit neoliberalisme, tegen het jaar
2010, als een tijdelijk moment van waanzin zal herdacht worden.
Een tweede verklaringspoging wordt geleverd door delen van de mondiale linkerzijde. Zij
stellen dat de originele theorie correct blijft, maar dat de linkerzijde het slachtoffer is geweest van enkele tijdelijke
tegenslagen, die men snel te boven zal komen. Het enige wat we hoeven te doen is de theorie (en de praktijk) krachtig te herhalen.
Gezien het feit dat zulk een gigantische tegenslag nergens voorspeld werd in de theorie, lijkt deze verklaring me een poging
tot wishful thinking van een kleine groep dinosauriërs. Ik kan me niet voorstellen hoe het leninisme, als een ideologische
positie en als een organisatorische realiteit, uit haar as zou kunnen herrijzen, als men dat al zou wensen. Ook de Franse
Revolutie werkt slechts nog begeesterend bij een select groepje academici.
Een derde poging tot verklaring van de ineenstorting van deze theorie van de geschiedenis
stelt dat de degradatie zowel de oorzaak als het gevolg is van de crisis van het kapitalistische wereldsysteem. Dit is een
analyse die ik zelf uit de doeken heb proberen te doen in recent werk. Ik poneer dat de geschiedenistheorie waaraan de mondiale
linkerzijde zoveel geloof heeft gehecht - d.i. wat ik de anti-systeembewegingen heb genoemd in hun drie historische varianten,
nl. communisme, sociaal-democratie en de nationale bevrijdingsbewegingen - zelf het product was van het kapitalistische wereldsysteem.
Het gevolg daarvan was dat, hoewel deze bewegingen grote aantallen van mensen hebben doen strijden tegen dat systeem, zij
paradoxaal genoeg hebben bijgedragen tot de culturele ondersteuning van de relatieve politieke stabiliteit van dat systeem.
Net het geloof in de onafwendbaarheid van de vooruitgang had een depolitiserende invloed, vooral dan wanneer een anti-systeembeweging
zelf aan de staatsmacht kwam. Ik ben ervan overtuigd dat de discrepantie tussen wat deze bewegingen beloofden en wat zij konden
realiseren eens aan de macht binnen het raamwerk van het bestaande wereldsysteem, uiteindelijk te groot werd. Dit resulteerde
in desillusie van de volkse achterban t.a.v. die bewegingen, wat ertoe leidde dat zij in een groot aantal staten werden uitgespuwd.
Het beslissende moment vond plaats tijdens de wereldrevolutie van 1968, tijdens dewelke
zogenaamd Oud-Links (d.i. de historische antisysteembewegingen) het mikpunt werd van de manifestaties van de verscheidene
lokale expressies van deze wereldrevolutie. Een van de gewichtigste en blijvende resultaten van 1968 was de verwerping van
de theorie van de onvermijdelijke en onomkeerbare vooruitgang die door die bewegingen werd gepropageerd. Sindsdien keerde
de wereldbevolking zich massaal af van die historische antisysteembewegingen. Vervolgens begonnen zij de staatsstructuren,
die dezelfde organisaties steeds als essentiële vectoren voor radicale verandering hadden beschouwd, compleet te delegitimeren.
Hoewel deze populaire verschuiving naar anti-staatsgevoelens ten goede leek te komen van de grote verdedigers van het kapitalisme,
was het in de werkelijkheid helemaal niet in de belangen van die laatsten. In de praktijk was deze aversie voor de Staat immers
tegen alle staatsstructuren gericht, en niet alleen tegen bepaalde regimes. Dit resulteerde in de ondermijning (en dus niet
in een versterking) van de politieke stabiliteit van het wereldsysteem, waardoor de crisis van het systeem acuut werd, ook
al was dat eveneens het gevolg van een aantal andere problemen.
Volgens mij kan de hedendaagse wereldsituatie als volgt samengevat worden. (1) Na een 500-jarig
bestaan, verkeert het wereldkapitalisme zich, voor het eerst, in een ware systemische crisis en bevinden we ons momenteel
in een overgangsfase. (2) De afloop is intrinsiek onzeker, hoewel er, eveneens voor de eerste keer in die 500 jaar, een reëel
perspectief is op fundamentele wijzigingen, die eventueel progressief zouden kunnen zijn, ook al is er daar geen enkele zekerheid
over. (3) Het hoofdprobleem voor de mondiale linkerzijde bestaat erin dat haar klassieke strategie voor de transformatie van
de wereld (ontwikkeld tijdens de 19e eeuw) thans, op dit scharniermoment in de geschiedenis, aan diggelen is geslagen. De
linkerzijde wordt dan ook met een enorme onzekerheid en zwakte geconfronteerd. Kortom, zij verkeert in een algemene sfeer
van een lichte depressie. Laat me toe die drie punten uit te werken.
1. Systemische crisis (systemic crisis)
Eén van de onaangename resultaten van de chaos binnen de mondiale linkerzijde, is het totale
wantrouwen t.a.v. elke stellingname over een crisis van het kapitalisme. Toegegeven, we hebben ons al een keer ernstig vergist,
waardoor we bijzonder voorzichtig moeten omspringen met dergelijke stellingen. Mijns inziens is het voornaamste probleem dat
de vooraanstaande linkse intelligentsia nooit Braudel hebben gelezen over de multipliciteit van sociale tijden (social times)
en dat zij cyclische ups en downs verwarden met structurele crises. Dat is beslist niet verwonderlijk, en zeker niet in de
geocultuur van het moderne wereldsysteem, waarin steevast prioriteit wordt verleend aan ‘nieuwheid’, een manier
van werken die verbonden is met het blinde vertrouwen in de voorwaartse lineariteit van de geschiedenis. De linkerzijde stond
immers steeds wantrouwig t.a.v. elk argument dat cyclische processen zou inroepen, en dit vanwege de foutieve identificatie
van dat soort argumenten met wat ik de ‘eeuwige cycliciteit van de geschiedenis’ zou willen noemen. Die theorie
werd inderdaad aangewend door een aantal conservatieve denkers als een argument tegen gelijk welke beweging die voor verandering
strijdt. Nochtans is het concept van cycli binnen structuren (waar ik naar refereer) fundamenteel verschillend, en zelfs het
tegendeel van het concept van eeuwige cycliciteit. Structuren zijn immers helemaal niet eeuwig maar slechts langdurig. De
cycli in de structuren zijn precies datgene wat garandeert dat een structuur nooit eindeloos kan zijn. Er bestaan m.a.w. geen
eeuwige cycli. Er is wel degelijk een tijdspijl, ook al is die dan niet lineair.
Wanneer men een analyse tracht te maken van gelijk welk historisch sociaal systeem (en de
kapitalistische wereldeconomie is wel degelijk een historisch sociaal systeem) komt het er dus op aan om een duidelijk onderscheid
te maken tussen de cyclische ritmen die haar systemisch karakter definiëren en haar stabiliteit garanderen voor de bestaansperiode
van dat systeem enerzijds, en de seculaire trends die ontstaan uit die cyclische ritmen en dewelke het historische karakter
van een bepaald systeem definiëren anderzijds. Dat laatste betekent dat vroeger of later een bepaald systeem haar eigen interne
tegenstellingen niet langer de baas kan blijven, waardoor het in een systemische crisis terechtkomt. In zulke werkwijze kan
men stellen dat elk historisch systeem drie fasen doorloopt: haar genesis (dewelke moet verklaard worden, maar die meestal
het resultaat is van het ineenstorten van een ander historisch systeem), vervolgens de relatief lange periode die men zou
kunnen omschrijven als de ‘quasi-normale’ periode (waarvan de regels en de beperkingen moeten beschreven en geanalyseerd
worden), en tenslotte de terminale crisisfase (dewelke moet gezien worden als een historisch moment van keuze waarvan de uitkomst
altijd onbepaald is).
Ik ben ervan overtuigd dat er thans een aantal trends zichtbaar zijn die de normale werking
van het systeem bedreigen. Ik zal hier in het kort herhalen wat ik elders reeds uitvoeriger heb beschreven. Het kapitalisme
als historisch systeem laat zich kenmerken door de structurele primaire en centrale noodzaak van de oneindige kapitaalsaccumulatie.
Dat betekent dat de instellingen die dat systeem schragen diegenen die oneindige kapitaalsaccumulatie nastreven zal belonen,
terwijl de anderen worden bestraft.
Maar hoe kan men kapitaal bezitten? De cruciale basisvoorwaarde ligt in de winstproductie
(hoe meer hoe beter) via economische transacties. Die winst is een functie van de differentieel tussen de echte kosten en
de mogelijke prijzen. Ik gebruik de term ‘mogelijke prijzen’ aangezien geen enkele handelaar in staat is om de
prijs van zijn waar eindeloos te verhogen. Er zijn altijd grenzen. Economen spreken in dit geval van de elasticiteit van de
vraag. Binnen de grenzen van die elasticiteit, zal de werkelijke winst afhangen van drie kostenfactoren: arbeid, input en
infrastructuur, en belastingen.
Veronderstel nu dat we deze kosten in hun totaliteit zouden kunnen meten als een percentage
van de totale verkoopsprijzen en dat we tot een hypothetisch gemiddelde zouden komen. Dit is uiteraard een berekening die
niemand ooit heeft gemaakt, en misschien is ze zelfs niet mogelijk. Toch zou men zich aan enkele schattingen kunnen gewagen.
Ik wil suggereren dat, voor de periode van de laatste 500 jaar over gans de wereldeconomie, die kostenfactoren als een percentage
van de totaal geproduceerde waarde gestaag zijn toegenomen. Het netto resultaat incorporeert dat de mondiale winstvoeten beginnen
te slabakken waardoor de mogelijkheid voor de kapitalisten om kapitaal te accumuleren flink wordt bemoeilijkt.
Dit is in wezen iets waar kapitalisten steeds opnieuw over discussiëren, ook al gebruiken
zij daarvoor andere terminologie. Zij spreken over de ‘productie-efficiëntie’, wat er eigenlijk op aankomt dat
ze de kosten trachten te verlagen als een percentage van de totale waarde. Dat betekent dat ze minder arbeidskracht willen
gebruiken om dezelfde hoeveelheid goederen te produceren, of dat ze zich goedkopere inputs verschaffen (wat meestal betekent
dat minder werknemers vereist zijn om diezelfde input voort te brengen). Binnen een interkapitalistisch concurrentiesysteem
zal de meest efficiënte producent grotere winsten boeken dan zijn mededinger. Mijn centrale vraag is nochtans een andere,
nl. is de productie (globaal en in alle sectoren tegelijkertijd bekeken) vandaag ‘efficiënter’ dan 100, 200 of
300 jaar geleden?
Ik betwist niet alleen de stelling dat de globale productie thans ‘efficiënter’
zou zijn vanuit het standpunt van de producent, maar ik durf zelfs beweren dat de curve langzaamaan aan het dalen is. In die
optiek kan men het neoliberale offensief van de laatste twintig jaar beschouwen als een gigantische operatie om de gestage
toename van de kosten af te remmen, en dit vooral via de verlaging van de arbeidskost, de belastingsdruk, evenals de kosten
van de inputs (die via technologische innovaties kunnen geminimaliseerd worden). Ik ben er nochtans van overtuigd dat het
totale succes van dit offensief relatief beperkt is gebleven (hoe pijnlijk het ook geweest is voor zij die de ergste gevolgen
hebben moeten ondergaan) en dat de kleine winsten op het punt staan te verdwijnen.
Hoe moeten we anders het constante gejank over de dreiging van de inflatie vanwege Alan
Greenspan en zijn hulpjes in Duitsland en Groot-Brittannië interpreteren? Indien men zou geloven wat zij beweren, dan zou
de potentiële oorzaak van dit verschrikkelijke monster van de inflatie erin bestaan dat de werknemers hogere lonen zouden
ontvangen en dat de overheden meer moeten spenderen (en bijgevolg meer belastingen innen). Zij lijken geen illusies te hebben
over de bron van het gevaar voor de kapitaalsaccumulatie. Beperkte inflatie is uiteindelijk toch slechts de normale verschijningsvorm
van een goed functionerende kapitalistische wereldeconomie, wat al geruime tijd bewezen wordt. Een normaal inflatieniveau
is inderdaad het gevolg van hogere lonen en zwaardere belastingen, en wijst daardoor precies naar het fenomeen dat ik tracht
te beschrijven.
Hoe komt het dat die drie prijzen langzaam stijgen, ondanks alle pogingen van de ondernemerswereld
om deze kosten af te remmen? Laat me daarom de redenen schetsen voor elk van die stijgende kostenfactoren. De lonen stijgen
omdat werknemers zich organiseren. Dit is een historische waarheid als een koe. De organisatiemethodes zijn divers. Telkenmale
wanneer syndicale arbeidersstrijd te duur wordt voor kapitalisten (vooral dan tijdens Kondratieff-B fasen wanneer de mondiale
concurrentie acute vormen aanneemt), kiezen die ondernemers veelal voor het hazenpad : van de stad naar het platteland, van
die plaatsen waar werknemers zich georganiseerd hebben naar plaatsen waar dit nog niet zo is.
Wanneer men dit proces over een periode van 500 jaar aanschouwt, dan stelt men vast dat
dit er steeds op aan komt om productieve processen regelmatig (maar niet continu) te verplaatsen naar zones die slechts sinds
beperkte tijd geïncorporeerd werden in de kapitalistische wereldeconomie. De oorzaak is zeer eenvoudig. Alleen op die plaatsen
kan men lokale arbeidskrachten mobiliseren om te werken voor lonen die lager liggen dan de wereldstandaard. De reden waarom
die lokale krachten zo eenvoudig overhaald kunnen worden om die jobs uit te voeren, heeft er alles mee te maken dat zelfs
die schamele lonen voor hen een reële toename in hun totale inkomen vormen. Maar er is een kink in de kabel: nadat die ontheemde
arbeiders in de nieuwe (meestal stedelijke) arbeidszones gedurende een bepaalde tijd hebben gewerkt (bv. 25-50 jaar), zal
hun consumptiestandaard wijzigen. Vervolgens leren ze het reilen en zeilen van de nieuwe arbeidswereld beter kennen, zodat
zij zich beginnen te organiseren wat meestal in hogere looneisen uitmondt.
De beklagenswaardige kapitalist zal opnieuw moeten weglopen. Het probleem is echter dat
er vandaag, na 500 jaar kapitalisme, nog zo weinig plaatsen zijn waarheen men kan vluchten. Het proces van de langzaam stijgende
lonen is bijzonder moeilijk tegen te houden. Vandaag is het reële inkomen van een potentiële loonarbeid(st)er, zelfs in de
miserabele wijken in één of andere grootstad in een Zuiders land, aanzienlijk hoger dan dat van zijn rurale grootvader. Als
men dus een beroep wil doen op zijn/haar diensten in de zogenaamde formele economie, dan zal men de hogere lonen er moeten
bijnemen.
Een analoog proces van de uitputting van lagekost-gebieden vindt plaats in de kost van de
inputs. Het voornaamste mechanisme waarop kapitalisten zich beroepen om die prijs laag te houden, bestaat erin om voor een
aantal van die kosten niet te betalen, maar ze integendeel te verkrijgen ten koste van de collectiviteit. Men noemt dit de
externalisering van de kosten. Een producent kan dat op drie wijzen trachten te realiseren. Primo. Hij ontdoet zich van zijn
onverwerkt afval buiten zijn eigendomsgebied zonder iemand te betalen om het te reinigen. Secundo. Hij koopt zijn inputs aan
de prijs die nodig was om ze te produceren, maar zonder te betalen voor de kost van hun regeneratie. Tertio. Hij maakt gebruik
van infrastructuur die gebouwd werd met belastingsgeld. Deze drie mechanismen vormen een significante afname van de productiekost
wat resulteert in een toename van de winstvoet.
De twee eerste methoden hangen af van het al dan niet vinden van nieuwe grondstofvoorraden
of nieuwe plaatsen waar afval kan gedumpt worden. Parallel met de gestage expansie van de zones die deelnemen aan de kapitalistische
wereldeconomie en met de geleidelijke toename in consumptiesnelheid van maagdelijke grondstofgebieden, geraakt de wereld langzaamaan
uitgeput. Dit zijn de problemen waarmee de ecologische beweging zich bezig houdt. Zij heeft erop gewezen dat goedkope afvalverwerkingsmethoden
(zowel door producenten als door de gemeenschap) substantiële schade aan het ecosysteem hebben toegebracht. Nochtans is de
natuur aan een dringend en duur herstel toe. De derde vorm van externalisering van de kosten vereist een gestage toename in
belastingen, een aspect waar we zo dadelijk toe komen. De enige langetermijn-oplossing voor deze problemen schuilt in de volledige
internalisering van de kosten. Gezien de grenzen aan de elasticiteit van de vraag, komt dit op langere termijn neer op een
afname in de winstvoeten.
Daarnaast zijn ook de belastingen gestegen, zoals we voortdurend te horen krijgen. Het doet
er niet toe dat die belastingen onevenredig zijn verdeeld. Zij zijn voor bijna iedereen toegenomen, zelfs voor de producenten.
De toename is te wijten aan één eenvoudige reden, nl. de democratisering van de wereld als gevolg van de expansie van de welvaartsstaat.
De bevolkingen eisen grotere overheidsbestedingen in gezondheidszorg, onderwijs, evenals garanties op een levenslang inkomen.
Dit is een proces dat zich geografisch naar steeds meer delen van de wereld aan het uitbreiden is, wat het gevolg is van de
relatieve politieke stabiliteit. Bovendien is er ook geen enkele indicatie waarom dit proces van onderop tot stilstand zou
worden gebracht.
Een laatste bemerking. Men mag niet verkeerdelijk denken dat deze extra druk op de winstvoeten
uitsluitend het gevolg zijn van de eisen van de werknemers. Kapitalisten zijn immers eveneens gedeeltelijk verantwoordelijk
voor de toename van die kosten. Zij (of op zijn minst toch sommigen onder hen) vonden hogere lonen noodzakelijk om een effectieve
vraag te creëren. Zij (of op zijn minst toch sommigen onder hen) waren voorstanders van de internalisering van een aantal
kosten, met het oog op toekomstige productiemogelijkheden. Zij (of toch sommigen) steunden de idee van de welvaartsstaat als
zoethoudertje voor de werkende klasse. Tegelijkertijd waren zij ook voorstanders van een aantal andere vormen van overheidsbestedingen
(en dus ook belastingen) als repressiemiddel tegen de loonarbeiders. En zij (of toch sommigen) hebben deze maatregelen gepromoot
om alzo financiële druk te zetten op hun zwakkere concurrenten.
Het netto resultaat van dit alles is nochtans een massale toename in de kostprijs met als
gevolg een wereldwijde neerwaartse druk op de winstvoeten. De waanzin van de huidige speculatiekoorts die vooral acuut is
in het zenuwcentrum van het systeem, nl. de VS, is helemaal geen ontkrachting van deze hypothese, maar integendeel de bevestiging
ervan. Gegeven het beperkte tijdsbestek moet ik het hierbij laten, om me nu te concentreren op enkele vooruitzichten op een
aantal ingrijpende evoluties en vervolgens op de strategie van de mondiale linkerzijde.
2. Systemische transitie
Wat bedoelt men met de uitspraak dat een systeem in een systemische crisis terechtkomt?
Dit houdt in dat de seculaire trends de asymptoten van het systeem hebben bereikt; asymptoten die niet kunnen overgestoken
worden. Dat betekent dat de mechanismen die werden gehanteerd om het systeem tot een relatief evenwicht terug te brengen,
niet langer kunnen functioneren omdat zij vereisen dat het systeem te dicht naar haar asymptoten moet evolueren. In Hegeliaans
jargon houdt dit in dat de interne tegenstellingen van het systeem niet langer kunnen bedwongen worden. In de taal van de
complexiteitstheorie zegt men dat het systeem te ver afgedreven is van het evenwicht, dat het in een periode van chaos terechtkomt,
dat haar vectoren zullen bifurceren, zodat uiteindelijk een nieuw systeem van systemen zal gecreëerd worden. Het betekent
dat de ‘ruis’ in het systeem niet langer kan genegeerd worden maar integendeel op het voorplan zal verschijnen.
Het intrinsiek eindresultaat is dan onzeker en creatief.
De beschrijving van crises in systemen is van toepassing op gelijk welk systeem, van het
universum tot de subatomaire wereld, van fysische tot biologische of historische sociale systemen. Zij is vooral toepasbaar
op historische systemen, aangezien die, op het universum na, door de grootste complexiteit gekenmerkt worden. Het gebruik
van een dergelijk model incorporeert geen reductie van sociale tot fysische fenomenen. Het is net het tegendeel. Het betreft
de interpretatie van fysische fenomenen alsof zij sociale fenomenen waren, met agenten, verbeelding, zelforganisatie en creatieve
activiteit.
Ik heb het steeds merkwaardig gevonden dat men deze beschrijving typeert als mechanistisch
of zelfs pessimistisch. Het is immers een analysevorm die de geldigheid ontkent van wat we in de sociale theorie steeds het
‘mechanische’ hebben genoemd. Bovendien is dit helemaal niet pessimistisch aangezien deze methode volstrekt neutraal
is in haar voorspelling van het eindresultaat. Er worden geen positieve óf negatieve conclusies vooropgesteld. Men kan hoegenaamd
geen eindresultaat voorspellen, aangezien alternatieve aflopen van een onbegrensd aantal ongekende en onmogelijk te kennen
keuzes afhangen.
De wijze waarop we kunnen nadenken over een chaotische periode van systeemtransitie is er
één die soeverein heerst, onbegrensd door het keurslijf opgelegd door klassieke en structurele beperkingen. Zowel de Franse
als de Russische revoluties waren ongelooflijke pogingen om de wereld te transformeren, waarbij reusachtig veel mensen werden
gemobiliseerd op een veelvoud van locaties in de wereld. Toch hebben deze revoluties veel minder veranderd dan oorspronkelijk
de bedoeling was geweest. Veel van de geïmplementeerde wijzigingen werden bovendien in een latere fase ongedaan gemaakt. Ondanks
de hoop en de verwachtingen die eraan ten grondslag lagen, kan men onmogelijk stellen dat deze revoluties grote successen
zijn geweest. Dit neemt niet weg dat sinds deze gewichtige gebeurtenissen een heel aantal sporen werden nagelaten.
De politieke vormen van de transitie zijn verschillend. Het is de politiek waarin allerlei
voordelen worden opgeëist op een moment dat op politiek vlak alles mogelijk is en wanneer de meeste proponenten het zeer moeilijk
hebben om strategieën op middellange termijn te formuleren. Ideologische en analytische verwarring wordt vandaag een structurele
realiteit, veeleer dan een toevallige variabele. De economie van het alledaagse leven wordt beïnvloed door meer turbulentie
dan we voorheen gewend waren. Het sociale weefsel en de instituties die onze onmiddellijke veiligheid moeten garanderen zijn
alleszins aan het afbrokkelen. Antisociale criminaliteit lijkt alom tegenwoordig te zijn. De perceptie ervan resulteert in
angst en een reflex naar steeds meer geprivatiseerde veiligheidssystemen. Als dit bekend in de oren klinkt dan is het omdat
dit in mindere of meerdere mate op diverse plaatsen in het wereldsysteem aan het gebeuren is.
Men moet zich de vraag stellen wat de te verwachten reacties zullen zijn van de verschillende
politieke krachten in zulk een situatie. De reacties van de elites in het wereldsysteem zijn het eenvoudigst te voorspellen,
ook al vormen zij een complex mengsel en worden wij evenmin gekenmerkt door een georganiseerde kern (caucus). Naar alle waarschijnlijkheid
kan men deze toch opdelen in twee hoofdgroepen. De meerderheid lijdt eveneens aan de algemene verwarring die er vandaag heerst
en ziet zich daarom genoodzaakt haar heil te zoeken in de klassieke kortzichtige beleidsopties, eventueel gecombineerd met
een hogere dosis repressie.
Daarnaast is er uiteraard ook een kleinere groep binnen de elites die visionair genoeg zijn
om te beseffen dat het systeem aan het imploderen is, en er alles zullen voor doen dat het nieuwe systeem er één zal zijn
dat hun geprivilegieerde positie zal garanderen. De enige nooduitgang voor deze groep is de ‘Lampudesa strategie’,
d.w.z. dat alles moet veranderd worden om uiteindelijk niets te veranderen. Deze mensen zijn vastberaden en beschikken bovendien
over grote middelen. Zij kunnen intelligentie en vakmanschap naar eigen keuze inhuren. Dat zullen zij ook doen. Waarschijnlijk
zijn zij daar nu al mee bezig.
Ik weet niet wat deze groep uiteindelijk zal voorstellen, of met welke middelen zij hun
implementatieplan zullen trachten door te voeren. Wat het ook moge zijn, het zal er alleszins attractief uitzien hoewel het
fundamenteel misleidend zal zijn. Het bedrieglijkste aspect van dergelijke voorstellen bestaat juist in hun radicale en progressieve
verpakking. Het zal een grote analytische en aangehouden inspanning vereisen om aan te tonen wat de reële consequenties zouden
zijn, evenals de positieve en negatieve elementen tegenover elkaar af te wegen. Dit is reeds aan het gebeuren aangaande een
hele resem relatief kleine voorstellen wat betreft verschillende types van problemen zoals ecologie en genetische manipulatie
om er maar enkele te noemen.
Aan de andere kant van het virtuele slagveld staan al die mensen die de wereld willen reconstrueren
op meer democratische en egalitaire gronden. Ik gebruik deze twee criteria als een minimale maar cruciale definitie van de
mondiale linkerzijde. Indien alle groupuscules die zich kunnen terugvinden in dit objectief erin zouden slagen om zich te
verenigen, dan zou dit een scharniermoment zijn om een significante transformatie te verwezenlijken in de richting van de
Hoop. Helaas bevinden zij zich thans in een gedemoraliseerde, onzekere en zwakke toestand. Onzekerheid is begrijpelijk én
overbrugbaar. Daarnaast is er geen intrinsieke nood voor de mondiale linkerzijde om zwak of depressief te zijn, ook al ben
ik me bewust van de zinderende naschokken van wat er de laatste dertig jaar is gebeurd.
Niemand weet wie als overwinnaar zal komen uit de strijd tussen zij die een nieuw historisch
systeem wensen dat gebaseerd is op dezelfde hiërarchische privileges als het bestaande systeem en zij die willen evolueren
naar een nieuwe, meer democratische en egalitaire wereldorde. We kunnen niet weten wie er zal winnen. We zijn gedwongen om
te ageren in een algemeen onzeker klimaat. Er is geen vlot rijdende trein om op te springen. Er bestaat slechts een harde
strijd waarin we het primaat van de rationaliteit moeten trachten te laten overwinnen. Laten we nu een blik werpen op de mogelijke
paden die we kunnen betreden.
3. Een strategie voor de mondiale linkerzijde
Wat is er mis met de strategie van de mondiale linkerzijde die doorheen de 19e eeuw werd
ontwikkeld? Er moeten tal van redenen bestaan, aangezien deze strategie allerminst succesvol is gebleken. De basisidee van
deze tactiek was het concept van ‘twee stappen’: verover eerst de staatsmacht en transformeer dan de wereld. Deze
opeenvolging scheen redelijk voor zover de controle van het staatsapparaat de enige methode leek te zijn om de geaccumuleerde
economische en culturele macht van de geprivilegieerde elites te boven te komen. Tegelijkertijd leek dit eveneens de enige
manier te zijn om nieuwe instellingen op te bouwen en deze in stand te houden tegen het contraoffensief. Elke andere mogelijke
strategie van sociale transformatie werd geacht utopisch te zijn (in de pejoratieve betekenis dan). Dit leek ook bevestigd
te worden door het feit dat alle andere pogingen om de wereld te veranderen te pletter waren gelopen op de muur van de totale
repressie.
De tweestapsstrategie werd bijgevolg verondersteld de enig mogelijke te zijn. En toch faalde
ze. Ondertussen weten we wat er gebeurd is. Die strategie mislukte omdat, vanaf dat de eerste fase beëindigd was (wat inderdaad
in tal van landen geschiedde), het kersverse regime niet in staat bleek te zijn om de tweede fase te volbrengen. Dit is precies
de oorzaak van ontgoocheling bij Oud Links. Waarom faalden de bewegingen bij de tweede fase? Gedurende een lange periode stelde
men dat de reden waarom een bepaald regime er niet in slaagde om de gewenste transformaties door te voeren terug te brengen
was tot het feit dat het leiderschap ‘verraad’ aan de goede zaak had gepleegd. De idee dat leiders verraad plegen
of dat de massa’s een verkeerd bewustzijn hebben, lijkt me analytisch steriel en politiek ontwapenend. Ongetwijfeld
bestaan er een aantal leiders die hun persoonlijke ambities laten prevaleren op de principes waarin ze claimen te geloven,
net zoals er gewone mensen zijn die niet geloven in diezelfde principes waarin hun metgezellen wel vertrouwen stellen. De
hamvraag is echter waarom zulke mensen aan het langste eind trekken.
Het kernprobleem is niet zo zeer van ethische of psychologische aard maar veeleer structureel.
Hoewel de natiestaten in een kapitalistisch wereldsysteem over veel macht beschikken, betekent dat niet dat ze almachtig zijn.
Zij die aan de macht zijn, worden in de praktijk immers grotendeels in een keurslijf gedrongen door allerlei instituties,
in het bijzonder van het interstaatssysteem. Dit is een structurele realiteit waarmee zowat alle bewegingen die de staatsmacht
hebben veroverd, geconfronteerd geweest zijn. Net zoals de bomen tijdens een storm, werden zulke regimes ofwel gebroken ofwel
omgebogen. Geen enkel regime is ooit blijven rechtstaan, indien dat al mogelijk zou geweest zijn. Het was trouwens zeer naïef
en gevaarlijk om te verwachten dat zij de droom wel hadden kunnen verwezenlijken.
Het is evenmin zo dat niemand in de linkerzijde nooit heeft gewaarschuwd dat de tweefasenstrategie
gevaarlijk kon zijn. Veeleer was het zo dat zij die zich bewust waren van de gevaren er nooit in geslaagd zijn om de meerderheid
van de mensen ervan te overtuigen dat er een alternatieve route bestond. Het feit dat de Machtigen der Aarde de wapens controleerden
(via de staatslegers en politietroepen) leek het onmogelijk te maken om fundamentele wijzigingen door te voeren vóór die bewegingen
de staatsmacht hadden veroverd. En wellicht had de meerderheid van de linkerzijde het gelijk aan haar kant in dit geval. Er
was waarschijnlijk geen andere weg mogelijk zolang zij moesten functioneren in de context van een kapitalistisch wereldbestel
dat fundamenteel stabiel was.
Toch is er meer aan de hand. De linkse analyse incorporeerde tal van vooroordelen die het
dwongen voor deze staatsoriëntatie te opteren. Een eerste probleem vond haar oorsprong in de idee dat homogeniteit te verkiezen
was boven heterogeniteit, en bijgevolg centralisering beter was dan decentralisering. Dit was het logische gevolg van de verkeerde
veronderstelling dat gelijkheid synoniem was van identiteit (identity). Nochtans hadden tal van denkers (waaronder Marx) reeds
aangetoond dat deze vergelijking zinloos was. Daarom wezen zij op het onderscheid tussen billijkheid (equity) en gelijkheid
(equality). Maar voor de gehaaste revolutionairen leek het centraliserende en homogeniserende pad het meest eenvoudige en
het snelste. Het vereiste geen complexe berekening om na te gaan hoe verschillende keuzes moesten gebalanceerd worden. Zij
beargumenteerden dat je geen appelen met citroenen kan vergelijken. Het enige probleem is echter dat de reële wereld juist
wel uit appelen en citroenen opgebouwd is. Als je niet in staat bent om een aantal benevelende wiskundige berekeningen uit
te voeren, dan kan je geen echte politieke keuzes maken.
Het tweede vooroordeel was net het omgekeerde. Daar waar de voorkeur voor de vereniging
van de inspanning en het resultaat logischerwijs had moeten leiden tot de creatie van één enkele wereldbeweging en een pleidooi
voor een wereldstaat, dwong het de facto bestaan van een multi-staatssysteem de bewegingen de staat te zien als een mechanisme
voor de verdediging van de collectieve belangen in het wereldsysteem. De staat werd als een instrument beschouwd dat relevanter
was voor de grote meerderheid van de mensen in elke afzonderlijke staat dan voor enkele geprivilegieerden. Nochtans had menig
denker op het gevaar gewezen dat men het mogelijk zou achten dat de staat in het moderne wereldsysteem erin zou slagen om
de collectieve belangen te laten prevaleren op de belangen van een bevoorrechte laag. Zwakke meerderheden in zwakke staten
zagen geen enkel ander wapen beschikbaar tegen marginalisering en onderdrukking dan een staatsstructuur die zij zelf hoopten
te controleren.
Het derde vooroordeel was het merkwaardigst. De Franse revolutie had de gevleugelde woorden
‘Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’ gelanceerd. Wat sindsdien is gebeurd, is dat de meeste mensen het aspect
‘broederlijkheid’ hebben laten vallen, aangezien dit werd gezien als pure sentimentaliteit. De liberalen hebben
er op aangedrongen dat ‘Vrijheid’ belangrijker was dan ‘Gelijkheid’. Eigenlijk wensten de liberalen
aan te tonen dat alleen ‘Vrijheid’ (louter in politieke termen gedefinieerd) echt van tel was en dat ‘Gelijkheid’
een gevaar betekende voor de ‘Vrijheid’ en dientengevolge maar best kon beperkt worden.
Dit was een zeer oppervlakkige analyse. Helaas zag de mondiale linkerzijde er geen graten
in. De linkerzijde, en dan vooral de leninistische variant, reageerde prompt op deze boude liberale stelling en keerde ze
om. Zij stelde dat (economische) gelijkheid moest prevaleren op (politieke) vrijheid. Dit was een compleet verkeerd antwoord.
Het juiste antwoord zou moeten luiden dat men op geen enkele wijze vrijheid en gelijkheid van elkaar kan scheiden. Niemand
kan ‘vrije keuzes’ maken zolang zijn/haar mogelijkheden worden beknot door een ongelijke levenssituatie. Daarnaast
kan niemand ‘gelijk’ zijn als hij/zij niet over de graad van vrijheid beschikt die anderen genieten. Dat behelst
de vrijheid die samenhangt met politieke rechten en reële participatie in echte beslissingen.
Dit zijn nochtans vijgen na Pasen. Vandaag zijn we op de hoogte van de zieltogende situatie
waarin die linkerzijde zich bevindt. Ik wil er nochtans op aandringen dat men dit niet geïsoleerd mag bekijken. De verkeerde
strategie van de linkerzijde was immers het bijna onvermijdbare resultaat van de operaties van het kapitalistische wereldsysteem,
waartegen de linkerzijde trachtte te ageren. De wijdverbreide erkenning van de historische tekortkomingen van links is het
partiële gevolg van de chaos veroorzaakt door de algemene crisis van het kapitalistische wereldsysteem.
De mislukking van de linkerzijde gisteren en de erkenning daarvan vandaag is precies wat
het mogelijk zal maken voor de mondiale linkerzijde om morgen haar objectieven te volbrengen. Mogelijk, maar helemaal niet
zeker! Een nieuw type historisch wereldsysteem zal in de komende halve eeuw worden opgebouwd. De wereldwijde strijd over hoe
dat er zal uitzien is reeds begonnen. Welke rol kunnen wij daarin spelen?
De eerste vereiste is nauwgezette analyse. Ik stel dit niet omdat deze tekst bestemd is
voor een groep sociale wetenschappers (personen die zich engageren in sociale analyse), maar veeleer omdat de vroegere analyses
(vooral dan die van de linkerzijde) helemaal niet zo correct waren. Zij vormen zelfs een deel van de oorzaak waarom wij thans
met een aantal dilemma’s geconfronteerd worden. Ik beperk me hier tot enkele voorbeelden waar ik reeds veel aandacht
aan heb geschonken. Een eerste knelpunt betreft de keuze van het object van de analyse. Ik ben ervan overtuigd dat het centrale
uitgangspunt het moderne, kapitalistische wereldsysteem moet behelzen. Ten tweede is het noodzakelijk om dit systeem op lange
termijn te bestuderen, al betekent dat hoegenaamd niet dat het eeuwig durend zou zijn. Bij de studie van gelijk welk historisch
systeem, ook het kapitalistische, moeten we het onderscheid maken tussen cyclische ritmen en seculaire trends zodat we de
periode van genesis, van het quasi-normaal functioneren en van de totale structurele systemische crisis kunnen onderscheiden.
Ten derde moeten we erin slagen om systemische processen in hun complexiteit te begrijpen. Hiermee verwijs ik naar hun langetermijntendens
om zich danig te verwijderen van de evenwichtstoestand, waardoor zij op een bepaald moment kunnen bifurceren met een ongekend
eindresultaat. Op de vierde plaats wijs ik op de noodzaak om, te midden van het hedendaagse wereldsysteem, de nadruk te leggen
op de institutionele rol van (a) de antisysteembewegingen en (b) de kennisstructuren. Ten vijfde moeten deze analyses in de
context geplaatst worden van het ‘ontdenken’ (wat niet hetzelfde is als het ‘herdenken’) van de categorieën
die we overgeërfd hebben van de 19e eeuw. Alleen dan kunnen we voldoen aan de hedendaagse noden. Ons raamwerk moet immers
een weerspiegeling zijn van de geocultuur van de huidige wereldorde.
Analyse is uiteraard steeds een noodzakelijke component van de praxis. Nochtans is analyse
thans stringenter dan ooit aangezien we vandaag worden geconfronteerd met een structurele crisis waarin de algemeen aanvaarde
denkpatronen de grootste hinderpaal vormen voor zinvolle actie. Dit neemt niet weg dat analyse niets betekent in de afwezigheid
van praxis. Actie vereist organisatie. De mondiale linkerzijde heeft gedurende de laatste 200 jaar steeds gedacht dat dit
aankomt op sterk gecoördineerde actie, preferentieel in één welbepaalde hiërarchische structuur die verondersteld werd de
meest efficiëntie (en de enige correcte) actievorm te zijn.
Ik denk dat de geschiedenis heeft aangetoond dat deze veronderstelling verkeerd is. Ik ga
ervan uit dat de sociale componenten die vandaag de mondiale linkerzijde vormen, té divers zijn, geconfronteerd worden met
té veel verschillende directe problemen, en ingebed zijn in té veel verscheiden culturele loci om een systeem van democratisch
centralisme te laten functioneren. Zelfs indien dat laatste écht democratisch georganiseerd zou worden. Dit werd tijdens de
laatste jaren onderkend. Twee slogans die in een andere richting wijzen, zijn inmiddels aan de oppervlakte gekomen. De eerste
is de VS slogan van een ‘regenboogcoalitie’, een concept dat ook op andere plaatsen in de wereld wordt overgenomen.
Dit idee vond zijn oorsprong in het gevoelen van vele mensen dat hun politiek sterk ingebed of beïnvloed werd door hun sociale
positie en hun identiteiten. De tweede slogan werd enkele jaren geleden gelanceerd in Frankrijk, namelijk het concept van
‘la gauche plurielle’. Deze zinsnede wordt eveneens gekopieerd. Het verwijst niet zo zeer naar de realiteit van
verscheidene identiteiten maar veeleer naar een multipliciteit van politieke tradities en prioriteiten.
Wij waarderen de hedendaags pogingen om een nieuwe linkse stijl tot stand te brengen. De
kern van de gedachte lijkt me absoluut correct te zijn, en zelfs essentieel indien we een reële impact op de politieke evoluties
willen bewerkstelligen. We vormen een hechter en sterker collectief wanneer mensen zich in structuren organiseren die betekenisvol
voor hen zijn, tenminste indien de verschillende groepen bereid zijn om met elkaar te praten en zinvolle coalities voort te
brengen. Dit behelst veel meer dan parlementaire politiek. Het moet op alle niveaus plaatsvinden, van het globale tot het
lokale. Het is een oefening waarbij de verschillende groepen zich in een continu debat en een collegiale analyse mengen. Daarbij
moet gestreefd worden naar een nieuwe collegiale cultuur in tegenstelling tot gelijk welke vorm van hiërarchische politieke
actie. Het zal niet eenvoudig zijn.
Men kan zich de vraag stellen wat de drijvende motor moet zijn voor dergelijke coalities.
Ik denk dat er een drietal hoofdlijnen van theorie en praxis zijn die we moeten benadrukken. Een eerste aspect is wat ik zou
noemen “de liberalen dwingen liberaal te zijn”. De Achilleshiel van veel liberalen is dat zij hun eigen retoriek
niet wensen te implementeren. Een van hun adagiums is de individuele keuze. Nochtans zijn vele liberalen op een aantal elementaire
niveaus tegen deze individuele keuze gekant. Het meest treffende voorbeeld is natuurlijk het recht om te leven waar men wil.
Immigratiecontroles zijn antiliberaal. De keuze voor bijvoorbeeld een dokter of een school afhankelijk maken van iemands rijkdom
is antiliberaal. Zo kunnen we nog wel even verder gaan. Het staat buiten kijf dat de kapitalistische wereldeconomie overleeft
dankzij de non-implementatie van liberale retoriek. Daarom vormt het een belangrijke taak voor de linkerzijde om deze hypocrisie
op systematische en continue wijze bloot te leggen.
Dat neemt niet weg dat de ontmaskering van deze retorische blufpoker slechts een begin is
van de reconstructie. We moeten ook zelf over een positief programma beschikken. Er zijn een aantal aardverschuivingen geweest
wat betreft de programma’s van linkse partijen of bewegingen tussen 1960 en 1999. In 1960 werden vooral de economische
structuren centraal gesteld. In de meeste gevallen eiste men, op één of andere manier, de socialisatie of zelfs de nationalisatie
van de productiemiddelen. Er werd weinig gezegd over ongelijkheden die niet als klassengebonden konden worden gedefinieerd.
Vandaag promoten bijna al die linkse bewegingen of partijen voorstellen die ongelijkheden op basis van gender, ras of etniciteit
ongedaan moeten trachten te maken. Hoewel veel van die programma’s schromelijk tekortschieten, wordt er op zijn minst
toch al iets gezegd over deze nieuwe issues. Anderzijds bestaat er vandaag bijna geen enkele linkse partij meer die een pleidooi
houdt voor de socialisatie of nationalisatie van de productiemiddelen. Meer zelfs, een aantal linkse partijen pleiten er zelfs
voor om in de tegenovergestelde richting te bewegen. Het is alleszins een adembenemende kentering. Sommigen verwelkomen deze
evolutie, anderen verwerpen ze, terwijl de meesten ze accepteren.
Deze titanische verschuiving in voorkeuren biedt nochtans voordelen. De mondiale linkerzijde
is er nooit in geslaagd om het belangrijkste probleem waaronder bijna alle mensen leden, grondig aan te pakken. Ik verwijs
hiermee naar de dagelijkse realiteit van de wereldwijde, veelvuldige ongelijkheden. Gelijkheid is een bijzonder schraal concept
wanneer het slechts gelijkheid onder de rijkste laag van de bevolking incorporeert. Het kapitalistische wereldsysteem heeft
geresulteerd in de meest groteske geografische polarisatie van rijkdom en privilege die de planeet ooit heeft gekend. De topprioriteit
voor de mondiale linkerzijde moet erin bestaan om deze kloof radicaal en zo snel mogelijk te dichten. Dit is nochtans niet
de enige vorm van ongelijkheid die moet aangepakt worden. Er bestaan een heel aantal andere thema’s waar we al zo lang
hebben over gesproken: klasse, ras, gender, etniciteit, generatie. Kortom, we moeten de ongelijkheid beschouwen als een probleem
waar we daadwerkelijk ook iets kunnen aan veranderen.
Wat te doen? De gelijkheid verordenen als een objectief is nog iets anders als ze daadwerkelijk
verwezenlijken. Zelfs met een gezonde dosis goede wil overal ter wereld - en daar kan men natuurlijk niet van uitgaan; veeleer
het tegendeel - is het niet eenvoudig om billijke oplossingen te vinden. Het is in dit kader dat we mijns inziens Max Webers
concept van ’substantieve rationaliteit’ moeten doen herleven. We zitten hier toevallig ook met een vertaalprobleem.
De terminologie die Weber in het Duits gebruikt is ’materiële rationaliteit’ - ’materieel’ in tegenstelling
tot ’formeel’. De gangbare Engelse vertaling ’substantief’ drukt slechts de term ’materieel’
uit indien we dit associëren met ’substantie’ en niet met wat we in de geest hebben als we zeggen ’substantiëel’.
Weber had het over dat wat rationeel is in termen van collectieve algemeen-toepasbare waardesystemen in tegenstelling tot
datgene wat rationeel is in termen van particuliere, enge objectieven van een individu of een organisatie. Weber was zelf
zeer ambigu wat betreft de attitude ten aanzien van ’substantieve rationaliteit’. Soms omschreef hij het zodanig
dat het met zijn persoonlijke voorkeur leek overeen te komen. Op andere plaatsen scheen hij het begrip veeleer te hanteren
ten einde zijn angst te benadrukken voor de mogelijkheid dat bepaalde ideologische organisaties (lees: de Duitse sociaal-democratische
Partij) hun visie aan alle anderen zouden opdringen. Het merendeel van Webers post-1945 acolieten hebben enkel die laatste
sentimenten opgemerkt terwijl ze de eerste negeerden. Wij kunnen dit begrip nochtans ook op onze eigen manier gebruiken.
Volgens mij trachtte Weber erop te wijzen dat, in een wereld van veelvoudige actoren en
tal van waarden, de besluiten meer moeten zijn dan het resultaat van eenvoudige optelsommen (de stemmen tellen) of meer dan
een vrij-voor-allen oplossing waarbij iedereen zijn eigen belang nastreeft. Men kan beslissingen nemen op zelfstandige en
rationele gronden. Om te weten welke dat zijn, is het noodzakelijk dat er veel tijd beschikbaar is voor een duidelijk, open
en actief debat zodat een collectieve poging kan worden ondernomen om een evenwicht te vinden tussen de prioriteiten op korte
en lange termijn.
Neem een simpel voorbeeld zoals dat van de generationele prioriteiten. Op elk bepaald moment
is er een zeker sociaal surplus beschikbaar dat verdeeld kan worden onder de vier generationele groepen: kinderen, actieve
volwassenen, bejaarden, en de nog niet geborenen. Wat is dan de juiste verdeelsleutel om de collectieve uitgaven toe te wijzen?
Het spreekt voor zich dat er beslist geen eenvoudig antwoord bestaat op deze vraag. Dit neemt niet weg dat weloverwogen keuzes
noodzakelijk zijn, die bovendien op een democratische wijze tot stand moeten komen (dus via maximale participatie van zo veel
mogelijk mensen). In het hedendaagse systeem bestaat er geen enkel proces om deze keuzes te maken, niet op het nationale vlak
en helemaal niet op het globale niveau. Kunnen we een dergelijk proces tot stand brengen? We zijn het verplicht. Indien we
daar niet in slagen, dan geven we de facto het traditionele objectief van de linkerzijde op, nl. een relatief democratische
en egalitaire wereld. Ik wil deze strijd alleszins niet verloochenen. Daarom ben ik principieel optimistisch om te stellen
dat de mensheid er kan in slagen om zulke procedures op poten te zetten. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat dit
een moeilijke opdracht is en dat er bovendien menig machtig persoon bestaat die dit op geen enkele manier wil zien plaatsvinden.
Wat we wel zonder enige twijfel kunnen stellen aangaande deze kwesties van veelvoudige ongelijkheden,
is dat zij vandaag opnieuw het onderwerp zijn van een ernstig debat. Deze vragen staan op de agenda van de mondiale linkerzijde.
Daarnaast kunnen we ook vaststellen dat we intens bezig zijn met de zoektocht naar degelijke antwoorden. De nieuwheid t.o.v.
20 of 30 jaar geleden is dat het erop lijkt dat we dit in een minder sectaire sfeer kunnen doen.
De vooruitgang die we hebben geboekt rond de kwestie van de veelvoudige ongelijkheden, hebben
we nochtans moeten prijsgeven op het vlak van de reconstructie van onze fundamentele economische instellingen. Indien het
kapitalisme zou ineenstorten, beschikken we dan over een alternatief dat in overeenstemming kan zijn met het traditionele
socialistische objectief? Met dat socialistisch doel verwijzen we naar een sociaal-rationeel systeem dat de collectieve voorzieningen
kan maximaliseren én tegelijkertijd een billijke verdeling tot stand kan brengen. Welke voorstellen schuift de linkerzijde
hier naar voor? Ik heb er alleszins nog niet veel gezien of gehoord. Ik meen te veronderstellen dat er een armoede is aan
ideeën. Aan de ene kant van het linkse spectrum houdt men een pleidooi voor ‘nieuwe’ ideeën die in wezen gewoon
gecorrigeerde versies zijn van de centralistische administratie van het kapitalistische systeem, terwijl aan de andere kant
er nog steeds een aantal heerschappen rondlopen die nostalgisch zijn naar het gereedschap van het verleden.
De mondiale linkerzijde moet de meest systematische en effectieve kritiek op de historische
socialistische retoriek onder ogen durven zien, nl. dat de niet-private eigendom van de productiemiddelen leidt tot verspilling,
desinteresse in technologische efficiëntie en corruptie. Deze kritiek snijdt hout wat betreft de landen die deel uitmaakten
van wat we vandaag het ‘reëel bestaande socialisme’ noemen. Dit werd zelfs erkend door die regimes zelf (of toch
door de meeste onder hen). Hun respons bestond er helaas in om een groot deel van de economie te reserveren voor privé-bezit
en dit vervolgens van het etiket ‘marktsocialisme’ te voorzien. Hoewel dit misschien enkele korte-termijn-problemen
op het economische vlak kan oplossen, faalt deze strategie compleet op het vlak van de thema’s die de mondiale linkerzijde
juist trachtte aan te pakken, nl. de groteske ongelijkheid en de sociale verspilling.
Ik wil suggereren dat er nog een andere route kan zijn, een weg die zelfs reeds gedeeltelijk
is getest en die veel potentieel biedt. Ik ben ervan overtuigd dat je het leeuwendeel van de voordelen van het privé-bezit
kunt overnemen terwijl je tegelijkertijd de nadelen ervan kunt verschansen door te opteren voor competitieve en gedecentraliseerde
non-profit structuren van gemiddelde grootte. Het kernaspect van dit alternatief is dat deze structuren non-profit moeten
zijn. Dat houdt in dat niemand ‘dividenden’ of ‘winstverdelingen’ zou ontvangen en dat de meerwaarde
terug naar de organisatie moet vloeien of dat die door de gemeenschap belast wordt voor herinvestering op een andere plaats.
Hoe zou zulk een structuur kunnen functioneren? Wel, eigenlijk weten we dat al, aangezien
er een aantal parallellen bestaan met bestaande instellingen. Het merendeel van de grootste Amerikaanse universiteiten en
ziekenhuizen hebben gedurende 200 jaar volgens dergelijke principes gewerkt. Wat men ook moge beweren over hun performantie,
men kan alleszins niet stellen dat zij ‘inefficiënt’ of ‘technologisch achterlijk’ zijn in vergelijking
met de enkele profit instellingen die hebben bestaan. Integendeel. Ook al ben ik me ervan bewust dat er momenteel een tendens
aanwezig is om zulke structuren te transformeren tot profit instellingen, toch is het zo dat de resultaten in de nieuwe privé-ziekenhuizen
helemaal niet zo goed zijn. Wat betreft de universiteiten is de tendens naar pro-profit instellingen nog niet zo uitgesproken.
Hoewel in de meeste landen ziekenhuizen en universiteiten door de overheid worden gefinancierd, hebben zij meestal toch een
verregaande autonomie en kunnen we ze aldus als voorbeelden van gedecentraliseerde instellingen beschouwen. Welnu, deze door
de overheid gefinancierde non-profit instellingen zijn uiteindelijk niet minder efficiënt gebleken dan de private non-profit
structuren.
Waarom zou dit dan niet kunnen lukken in staalbedrijven, of bij computergiganten en constructeurs
van vliegtuigen of biotechnologische toepassingen? Het staat buiten kijf dat er een heel aantal details zouden moeten geregeld
worden, vooral dan over de mate waarin dergelijke non-profit bedrijven belast zouden moeten worden. Waar het werkelijk over
gaat, is dat men op deze manier een alternatief traject naar voor kan schuiven dat in harmonie kan verkeren met de doelstelling
om iedereen op aarde naar een hogere levensstandaard te tillen. Op zijn minst lijkt me dit een idee waarover we op een ernstige
wijze moeten discussiëren.
Hét fundamentele thema is vandaag niet zo zeer de kwestie van eigendom of de daarmee verbonden
controle op de economische grondstoffen. Veeleer draait het om de noodzaak van de decommodificatie van ’s werelds economische
processen. Decommodificatie betekent nochtans niet hetzelfde als demonetarisering. Het behelst daarentegen de eliminatie van
het winstprincipe. Het kapitalisme omvatte een programma voor de absolute commodificatie van alles. De kapitalisten zijn er
nog niet in geslaagd om de cirkel volledig rond te maken, maar ze zijn alleszins goed op weg om het te doen, met alle sociale
en ecologische gevolgen van dien. Socialisme zou vandaag een programma moeten ontwikkelen dat streeft naar decommodificatie.
We zullen dit proces binnen 500 jaar misschien nog niet voltooid hebben. Maar heet is alleszins de na te streven richting.
Los van dit alles, moeten we debatteren over mogelijke structuren voor een nieuw historisch
sociaal systeem dat we wensen op te bouwen wanneer het bestaande zou ineenstorten. Het is onze taak om die alternatieve structuren
reeds vandaag op te bouwen. We moeten deze opdracht serieus nemen, maar zeker niet op een dogmatische wijze. Alternatieven
kunnen uitgeprobeerd worden als mentale én als reële experimenten. Wat we zeker niet kunnen doen, is deze kwestie negeren.
Doen we dat wel, dan bestaat er een grote kans dat de mondiale rechterzijde met een nieuw non-kapitalistisch alternatief op
de proppen zal komen dat ons zou meezuigen in een spiraal van hiërarchische en niet-egalitaire waarden. En dan zal het te
laat zijn om de zaken alsnog te verbeteren.
Sta me toe om nog enkele evidenties te vertellen. Sociale wetenschappers zijn specialisten.
Uiteraard zijn wij niet het enige type specialisten. De wereld wordt bevolkt door een eindeloze reeks van allerlei specialisten.
Hoe moeten specialisten omgaan met niet-specialisten? De mondiale linkerzijde is er traditioneel van uitgegaan om deze kwestie
te definiëren als de wijze waarop linkse intellectuelen uit de middenklasse moeten communiceren met de werkende klassen. We
hebben te sterk de neiging gehad dat die linkse intellectuelen ‘organische intellectuelen’ moesten zijn. Met deze
term verwezen we ernaar dat zij zich moesten onderdompelen in de sociale bewegingen, met hen, voor hen en uiteindelijk onder
hen. De ineenstorting van veel van die bewegingen heeft ertoe geleid dat veel van die organische intellectuelen het bijltje
erbij hebben neergelegd.
Er bestaat nochtans een andere wijze om deze kwestie te bekijken. Beschouw de manier waarop
een cliënt omgaat met een advocaat of een dokter. Zoals we weten, is het eigenlijk een kwestie van klasse. De cliënt uit de
werkende klasse voelt zich veelal machteloos t.a.v. de professioneel, en zal daarom zijn/haar raad accepteren, ook al zal
dat zeker niet altijd met de volle goesting gebeuren. Een begoede of machtige cliënt daarentegen zal de professioneel op een
totaal andere wijze behandelen, en zal die louter zien als iemand die technisch advies geeft aan zijn/haar superieur.
Bestaat er een manier waarop de specialist kan omgaan met de niet-specialist op voet van
gelijkheid? Het spreekt voor zich dat de specialist vertrekt van een bepaalde dosis gespecialiseerde kennis. Dat is juist
het sleutelpunt van veelvoudige, differentiële trainingsprogramma’s. En nogmaals, het is evident dat de specialist op
de hoogte is van een heel aantal aspecten die relevant zijn om bepaalde problemen op te lossen die de niet-specialist minder
goed kent. Dat is de reden waarom hij/zij juist het advies inroept van een professioneel, om op die manier voordeel te halen
uit de expertise van de specialist. Maar tegelijkertijd is het ook duidelijk dat de niet-specialist een heel aantal andere
dingen weet die de specialist dan weer niet kent, of waarin hij/zij alleszins niet gespecialiseerd is.
Op een bepaald punt zal er toch een totale besluitvorming moeten getrokken worden, wat betreft
de keuze of een bepaalde actielijn die werd voorgesteld door de specialist kan worden beschouwd als ‘substantief rationeel’.
Ik ga er dan van uit dat die optie ‘formeel rationeel’ is, hetgeen betekent dat zij het door de specialist vooropgestelde
objectief moet kunnen waarmaken. Maar wie zal finaal de beslissing nemen? En hoe? Wanneer men deze kwestie extrapoleert van
de eenvoudige situatie waarin een individu beroep moet doen op een specialist om een individueel probleem op te lossen naar
de moeilijkere situatie waarin een collectiviteit te rade gaat bij een groep specialisten om een collectief probleem van de
baan te helpen, dan stelt men vast dat het opnieuw geen simpele taak is om een treffend antwoord te vinden. Eens te meer ben
ik ervan overtuigd dat dit geen onoverkomelijke opdracht is. Er zijn twee extreme methoden die beslist geen oplossing zullen
leveren: (a) de specialisten dringen hun oplossing op aan de collectiviteit; of (b) de politieke beslissingsorganen negeren
de kennis en de aanbevelingen van de specialisten. Op één of andere manier moeten we de publieke debatten binnenbrengen in
de gewichtige kwesties waardoor de veelvoudige noden en belangen in evenwicht kunnen gebracht worden. De cirkel is daarmee
rond: we zitten terug bij het concept van substantieve rationaliteit.
Dit hele programma voor de linkerzijde zou al moeilijk genoeg zijn indien we ermee zouden
moeten omgaan in alle rust én zonder de aanwezigheid van andere politieke krachten. Helaas worden we met deze kwesties geconfronteerd
te midden van een voortdurende aanval vanwege machtige groepen die onze primaire objectieven willen bestrijden. Bovendien
zullen we deze oefeningen niet kunnen maken in een rustige sfeer maar integendeel in tijden van volstrekte chaos. Het is deze
overgangschaos die ons zowel nieuwe kansen biedt, als ons verregaand in de war brengt. Die chaos zou er eveneens kunnen toe
leiden dat we ons afwenden van de reconstructie van een nieuw historisch systeem omdat we ons dan nog enkel zouden bezighouden
met kortetermijnoplossingen voor dringende problemen.
Om te besluiten: zij die zich in de VS bevinden worden met nog een extra probleem geconfronteerd.
Zoals C. Wright Mills reeds vaststelde in 1959, en wat sindsdien nog niet drastisch veranderd is: “Intellectuelen onder
ons, zowel in de VS als in Groot-Brittannië, worden met een aantal ontmoedigende problemen geconfronteerd. Als socialisten
in één of andere vorm, vormen wij een zeer kleine minderheid in een intellectuele gemeenschap die op haar beurt een minderheid
vormt. Het meest directe probleem waarmee wij moeten zien om te gaan is het bekrompen nationalisme en de politieke zelfvoldaanheid
van de dominante intellectuele kringen in onze landen. Wij zullen het hoofd moeten bieden aan een enorme apathie tegenover
politiek in het algemeen en de grote problemen van vandaag in de wereld.
In een notendop, en voor de laatste keer, het zal niet eenvoudig zijn. Maar het spel is
zeker de moeite waard om te spelen.
Immanuel Wallerstein
(vertaling Peter Tom Jones)